Henri de Toulouse-Lautrec
Gedaanten
Henri de Toulouse-Lautrec is de affiche-ontwerper, schilder en chroniqueur van zijn tijd, de "Belle Epoque". Hij is ook de decadente aristocraat, die er genoegen in schept de vunzigheid, politieke wanorde, hypocrisie en de eenzaamheid van zijn tijd uit te beelden. Hij schetst de verschoppelingen uit zijn maatschappij, in hun intiemste momenten. Hij is ook de kapotte mens, die zelf deel uitmaakt van de zwarte nacht van Parijs. De kunstenaar vooral, die kijkt en weergeeft, zonder te moraliseren, zonder pretentieus commentaar.
Jeugdjaren
De Toulouse-Lautrec-Monfa werd geboren op het landgoed van zijn adellijke familie. Zijn vader graaf Alphonse-Charles heeft de inborst van een middeleeuws legerleider, die zich moet schikken in een tijd waarin voor ridderdaden geen ruimte meer is. Een heerszuchtig, eigenzinnig edelman met drie grote liefhebberijen: de jacht, paarden en lekker eten. De adellijke titels van de De Toulouse-Lautrecs dateren van omstreeks 750, de tijd van Karel de Grote. De voornaam Henri is bedoeld als eerbetoon aan de Franse troonpretendent, de zogenaamde koning Henri V, graaf van Chambord.
Henri's moeder, Adèle-Marquette Tapié de Céleyran, is een nicht van haar man. Haar stamhuis dateert uit de 12de eeuw. Zij schenkt haar man een indrukwekkende bruidsschat. In de negentiende eeuw trouwde de Franse adel vaak binnen de familie, om verdeling van erfgoed tegen te gaan. Na Henri kregen zijn ouders nog een zoon, die na een jaar stierf.
Alle voorwaarden om op te groeien tot een vermogende, mondaine Franse aristocraat lijken verzameld, ware het niet, dat Henri fysiek niet normaal is. Zijn broos beendergestel door pyknodysostose, oorzaak van zijn mismaaktheid, is het gevolg van inteelt, door onderlinge huwelijken in zijn familie veroorzaakt.
Nog voor Henri's geboorte hadden zijn ouders de opvoedingstaken verdeeld. De eerste jaren zou de kleine Henri naar traditie toebedeeld zijn aan zijn moeder, waarna zijn vader de opvoeding zou voortzetten. Maar in de praktijk zou het anders lopen. De graaf schaamt zich voor zijn mismaakte, dwergachtige zoon en weigert zich met hem te vertonen. Bovendien laat hij zich van Adèle scheiden, als Henri nog geen vier jaar oud is.
In 1872, na de Frans-Pruisische oorlog, vestigt de moeder van de achtjarige Henri zich te Parijs en schrijft ze hem in aan het Lycée Fontanes. Hij wint veel prijzen en behoort tot de beste leerlingen. Hij schetst ruiters, paarden, ridders en koetsen in de marge van zijn taalschriften. Een klasgenoot, Maurice Joyant wordt later zijn beste vriend. In die tijd wordt hij vanwege zijn kleine gestalte 'P'tit bonhomme' genoemd.
Omwille van zijn zwakke gezondheid wordt hij van school genomen als hij tien jaar is. Terug in Albi studeert hij thuis, maar het gaat niet van harte. In 1878, op veertienjarige leeftijd krijgt hij een ongeluk, waarover de lezingen uiteenlopen. Hij breekt zijn linker-dijbeen, het bot heelt slecht en hij begint te hinken. Het jaar erop breekt hij zijn rechter-dijbeen. Beide ongelukken hebben tot gevolg dat de groei van zijn benen stopt terwijl zijn bovenlichaam doorgroeit. Het resultaat is dat Henri, die op zijn dertiende bijna anderhalve meter groot is, als volwassene amper enkele centimeters groter is.
Er bestaat weinig twijfel over dat De Toulouse-Lautrec leed aan pyknodysostose, een kwaal die dwerggroei tot gevolg heeft en in twintig procent van de gevallen door incest of inteelt veroorzaakt wordt. Hij was een typisch voorbeeld van deze ziekte: kleiner dan anderhalve meter met een normaal volgroeide romp en hoofd maar met te korte armen en benen, brede neusvleugels, een ingevallen kin, felrode en getuite lippen, en een veel te grote tong waardoor de persoon onophoudelijk lispelt en kwijlt. Bijziendheid had tot gevolg dat Toulouse-Lautrec een pince-nez moest dragen. Het feit dat ter hoogte van het voorhoofd de fontanel niet helemaal dichtgegroeid was, noodzaakte hem ertoe in alle omstandigheden, binnen en buiten, goed of slecht weer, een hoed te blijven dragen.
Hij krijgt zo'n hekel aan lopen, dat hij het liefst in een koets rijdt. Zijn waarnemingsvermogen groeit uit tot een journalistieke scherpte, die uitmondt in zijn uitdrukkingskracht. Niettegenstaande zijn broos beendergestel is zijn geesteskracht, zijn intellect en zijn energie uitzonderlijk, evenals zijn schilder- en tekenbegaafdheid.
Henri's moeder, Adèle-Marquette Tapié de Céleyran, is een nicht van haar man. Haar stamhuis dateert uit de 12de eeuw. Zij schenkt haar man een indrukwekkende bruidsschat. In de negentiende eeuw trouwde de Franse adel vaak binnen de familie, om verdeling van erfgoed tegen te gaan. Na Henri kregen zijn ouders nog een zoon, die na een jaar stierf.
Alle voorwaarden om op te groeien tot een vermogende, mondaine Franse aristocraat lijken verzameld, ware het niet, dat Henri fysiek niet normaal is. Zijn broos beendergestel door pyknodysostose, oorzaak van zijn mismaaktheid, is het gevolg van inteelt, door onderlinge huwelijken in zijn familie veroorzaakt.
Nog voor Henri's geboorte hadden zijn ouders de opvoedingstaken verdeeld. De eerste jaren zou de kleine Henri naar traditie toebedeeld zijn aan zijn moeder, waarna zijn vader de opvoeding zou voortzetten. Maar in de praktijk zou het anders lopen. De graaf schaamt zich voor zijn mismaakte, dwergachtige zoon en weigert zich met hem te vertonen. Bovendien laat hij zich van Adèle scheiden, als Henri nog geen vier jaar oud is.
In 1872, na de Frans-Pruisische oorlog, vestigt de moeder van de achtjarige Henri zich te Parijs en schrijft ze hem in aan het Lycée Fontanes. Hij wint veel prijzen en behoort tot de beste leerlingen. Hij schetst ruiters, paarden, ridders en koetsen in de marge van zijn taalschriften. Een klasgenoot, Maurice Joyant wordt later zijn beste vriend. In die tijd wordt hij vanwege zijn kleine gestalte 'P'tit bonhomme' genoemd.
Omwille van zijn zwakke gezondheid wordt hij van school genomen als hij tien jaar is. Terug in Albi studeert hij thuis, maar het gaat niet van harte. In 1878, op veertienjarige leeftijd krijgt hij een ongeluk, waarover de lezingen uiteenlopen. Hij breekt zijn linker-dijbeen, het bot heelt slecht en hij begint te hinken. Het jaar erop breekt hij zijn rechter-dijbeen. Beide ongelukken hebben tot gevolg dat de groei van zijn benen stopt terwijl zijn bovenlichaam doorgroeit. Het resultaat is dat Henri, die op zijn dertiende bijna anderhalve meter groot is, als volwassene amper enkele centimeters groter is.
Er bestaat weinig twijfel over dat De Toulouse-Lautrec leed aan pyknodysostose, een kwaal die dwerggroei tot gevolg heeft en in twintig procent van de gevallen door incest of inteelt veroorzaakt wordt. Hij was een typisch voorbeeld van deze ziekte: kleiner dan anderhalve meter met een normaal volgroeide romp en hoofd maar met te korte armen en benen, brede neusvleugels, een ingevallen kin, felrode en getuite lippen, en een veel te grote tong waardoor de persoon onophoudelijk lispelt en kwijlt. Bijziendheid had tot gevolg dat Toulouse-Lautrec een pince-nez moest dragen. Het feit dat ter hoogte van het voorhoofd de fontanel niet helemaal dichtgegroeid was, noodzaakte hem ertoe in alle omstandigheden, binnen en buiten, goed of slecht weer, een hoed te blijven dragen.
Hij krijgt zo'n hekel aan lopen, dat hij het liefst in een koets rijdt. Zijn waarnemingsvermogen groeit uit tot een journalistieke scherpte, die uitmondt in zijn uitdrukkingskracht. Niettegenstaande zijn broos beendergestel is zijn geesteskracht, zijn intellect en zijn energie uitzonderlijk, evenals zijn schilder- en tekenbegaafdheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten