Jeugd
Haar jeugd lijkt niet zo liefdevol te zijn geweest, vooral omdat haar moeder nooit over het verdriet is gekomen van haar eerstgeboren zoon die slechts twee weken heeft geleefd. Camille was het tweede kind, maar helaas voor de moeder geen zoon. Om de pijn enigszins te verzachten kreeg de baby de onzijdige naam Camille. Camille was echter bijzonder begaafd. Als klein kind boetseerde ze de mensen om zich heen in klei. Haar vader merkte haar talent op en liet haar bij de beeldhouwer Alfred Boucher lessen volgen.
Opleiding in Parijs
In 1881 verhuisde de familie Claudel naar Parijs. Camille ging naar de Académie Colorossi (vrouwen werden toen nog niet toegelaten tot de Académie des Beaux-Arts). Vervolgens huurde ze samen met een paar bevriende kunstenaressen van de Académie Colorossi een atelier waar ze zelfstandig konden werken. Elke week beoordeelde Alfred Boucher hun werk. Op een dag nam Alfred Boucher de directeur van de Académie des Beaux-Arts mee, die bij het zien van Camilles werk zei "u heeft les gehad van meneer Rodin", maar Camille had Rodin op dat moment nog niet ontmoet.
Samenwerking met Rodin
In 1882 - Camille was 18 jaar en had haar eerste beeldhouwwerk tentoongesteld op de Salon - vroeg Boucher (die de Prix de Rome had gewonnen) aan Rodin, op dat moment 42 jaar oud, of hij zijn taak wou overnemen om het werk van Camille en haar vriendinnen te beoordelen. Rodin was erg gecharmeerd van Camille en haar talent en vroeg of zij zijn leerlinge wil worden. Na enige tijd was zij niet alleen meer zijn leerlinge, maar ook zijn rechterhand, muze en maîtresse geworden. Rodin kon niet meer zonder haar, getuige de brieven die van hem bekend zijn.
Tot 1892 werkte Camille zij aan zij met Rodin in zijn atelier. Naast de beroemde werken van Rodin, als De kus, De Denker, De Burgers van Calais of Balzac, ontstond onder de handen van Camille het beeld Sakountala.
Tot 1892 werkte Camille zij aan zij met Rodin in zijn atelier. Naast de beroemde werken van Rodin, als De kus, De Denker, De Burgers van Calais of Balzac, ontstond onder de handen van Camille het beeld Sakountala.
Zelfstandig
In 1893 besloot ze voor zichzelf te gaan werken, omdat ze met Rodin samen niet genoeg tijd en energie had voor haar eigen creativiteit. Bovendien verweet ze Rodin haar gebruikt te hebben. Vanaf dat jaar ontstonden haar eigen beelden, als La petite Châtelaine, Clotho, L'Age Mur, l'Implorante, l'Abandon en La Valse
Krankzinnig verklaard en opgesloten
Romantische lezing
Camilles ergernis voor Rodin werd langzaam omgezet in haat en ze wilde niets meer met hem en zijn wereld te maken hebben. Ze ging zich isoleren, werd achterdochtig en wantrouwde steeds meer mensen. Weinig mensen waren haar tot steun, ook haar eigen familie niet. Haar moeder vond haar gedrag schandalig, haar zus was inmiddels getrouwd, haar broer Paul was te druk begaan met zijn eigen internationale carrière in de diplomatie; alleen haar vader stond achter haar beslissing om kunstenares te worden, maar die was al oud en stierf op 2 maart 1913. Toen was Paul hoofd van de familie en hij besloot dat het zwarte schaap van de familie, zijn zus Camille, het beste naar een krankzinnigengesticht kan: ze is immers paranoïde. En zo werd Camille, niet eens op de hoogte gebracht van de dood van haar vader, op maandag 10 maart 1913 overmeesterd in haar atelier om voor de rest van haar leven achter tralies te verdwijnen. Paul schreef in zijn dagboek dat hij als waar katholiek een goede taak had volbracht en dat het niet aan vrouwen is om geniaal te zijn. Hij als man was toen aan de beurt.
Tijdens de 30 jaar opsluiting kwamen moeder en zus niet één keer op bezoek; Paul enkele keren. In de medische dossiers kwam naar voren dat Camille inderdaad paranoïde was, maar in 1915 genezen was verklaard en de inrichting mocht verlaten. Dit weigerden haar moeder en Paul en dus moest Camille noodgedwongen blijven. Haar brieven naar het thuisfront zijn aangrijpend en getuigen van een gezonde, maar zeer verdrietige geest.
Toen Camille op 19 oktober 1943 in alle eenzaamheid haar laatste adem uitblies, waren haar moeder en zus al enige tijd overleden. Noch Paul, noch andere familieleden namen de moeite om naar haar begrafenis te gaan. Hij liet haar niet bijzetten in het familiegraf in Villeneuve-sur-Fère, ook niet nadat hij in de jaren 1950 een brief had ontvangen waarin hem verzocht werd te bepalen wat er met de stoffelijke resten van zijn zus diende te gebeuren. Pauls kinderen troffen deze brief in 1955 in de nalatenschap van hun vader aan en wisten niet eens dat zij een tante hadden. Zij hebben toch maar een gedenkteken laten plaatsen bij het familiegraf.